Inleiding
Mijn moeder had vroeger een gevleugelde uitdrukking als wij, pubers als we waren, weer eens niet mee naar de kerk wilden op zondag. “Het is een goede gewoonte om naar de kerk te gaan” zei ze dan. Dat was voor mij geen aanbeveling, integendeel. De kerk vond ik niet inspirerend en goede gewoonten kon ik missen als kiespijn. Een gewoonte zag ik per definitie als afstompend. Een goede gewoonte was dus een contradictio in terminis, een tegenspraak in zichzelf.
Nu, ouder en wijzer geworden, zit ik zondags in de christelijke kerk, een vernieuwende weliswaar waar ik zelf kan voorgaan – maar toch ‘kerk’. En ik beoefen de goede gewoonte van yoga en meditatie ieder morgen. Ik maak standaard mijn buigingen, neem toevlucht tot de Boeddha, de dhamma, de kennis, en de Sangha, de wereld van zinzoekers.
En nu ga ik jullie in dit college uitleggen dat “goede gewoonten” het scharnierpunt zijn voor verandering, voor het vergeestelijken van de lichamelijkheid – zoals ik in het eerste college vertelde. Ik ga vertellen dat goede gewoonten deugden zijn, perfecties om in te oefenen en eigen te maken zodat je uiteindelijk niet anders meer wilt.
Het kan verkeren!
In het eerste college heb ik verteld over de leer van Thomas van Aquino, die stelt dat de menselijke ziel op het lichaam is aangewezen, en er niet wezenlijk van te scheiden valt. Lichaam is principieel geestelijk en kan steeds meer vergeestelijken, in die zin dat de lichamelijkheid niet door bevel en wilskracht maar van binnenuit geleid wordt door de geest en zich omvormt, omdat het lichaam één wordt met de kennis van de morele ziel.
De basisprincipes van de Abhidhamma heb ik uitgelegd: dat bewustzijnsmomenten uiterst kort duren en te onderscheiden vallen door deze kenmerken: ze zijn met of zonder kennis, doen zich aantrekkelijk, afstotend of neutraal voor, en verschijnen met of zonder aansporing. Daarnaast kunnen aan ieder bewustzijnstype verschillende aspecten deelnemen, sommigen zijn er altijd, gaan gepaard met elkaar of treden juist op als andere er niet zijn. Denk aan: intentie, aandacht, maar ook aan jaloezie, afgunst en boosheid.
Ik concludeerde dat Thomas uiteenzet waar de Abhidhamma van uitgaat: de verbondenheid en doordringing van lichaamsprocessen door de geest in het bewustzijnsmoment.
In dit tweede college wil ik ingaan op een verdere uitwerking. Hoe ziet de verhouding tussen rede en passie, tussen geest en lichaam er uit in de christelijke filosofie van Thomas van Aquino? Thomas kent een belangrijke taak toe aan de deugden – zijn ethiek is dan ook een deugdenethiek. We zullen deze verkennen.
Maar we starten met de Abhidhamma en de rol van kamma, karma in het sanskriet in dit geheel.
Abhidhamma en kamma
De Abhidhamma zegt dat zolang er nog actieve bewustzijnsmomenten zijn met haat, begeerte of onwetendheid, de persoon in kwestie in situaties terecht komt die lijden veroorzaken. Daarvoor is het begrip kamma, of in Sanskriet karma, de verklaring. Zonder begrip van kamma kun je de boeddhistische ethiek niet begrijpen.
Voor ons westerlingen is het een heel lastig concept maar voor het begrijpen van de de boeddhistische ethiek is het behulpzaam. Kamma bestaat uit twee zijden.
Ten eerste heeft je handelen gevolgen. Iedere daad schept zijn gevolg, je komt het later weer tegen. Iedere daad heeft een karmische lading, zelfs intenties en gedachten hebben een karmische lading. Dat wil zeggen dat het ooit in de toekomst een effect produceert, een gevolg. De scheppende kracht is kamma.
En het omgekeerde daarvan geldt ook: wat je tegenkomt is bepaald door eerdere daden. De gevolgen worden in de Abhidhamma vipakka genoemd. Ik zal die term niet verder gebruiken om verwarring te voorkomen. Alles noem ik kamma of karma.
Dus als je je bevindt in een bepaalde bewustzijnsstaat, van afstoting of aantrekking, dan komt dat voort uit je kamma. Wat je aantreft in je leven, wordt door kamma bepaalt, hoe je er vervolgens op reageert en handelt – dat kun je beïnvloeden. Je kunt dat oud kamma werkzaam is in je leven dus niet voorkomen, wel kun je voorkomen dat je nieuw kamma creëert. En in je meditatie kun je oud kamma opbranden – ik ben daarmee geeindigd in het vorige college.
De karmische lading is hetgeen leven in stand houdt, voorzet, opnieuw geboren laat worden. Zodra de mensheid zich heeft verlost van alle karmische effecten – is de mensheid verlicht en houdt het leven op zoals wij dat kennen, met geboorte en dood. Wij houden het leven dus gaande door onze onbewuste en onverlichte acties. Aan ons de taak om de mensheid te bevrijden van deze karmische carrousel – in eerste instantie door aan onszelf te werken, alle gevolgen van karma te neutraliseren en geen nieuw karma meer te produceren – maar ook door anderen te helpen zich te bevrijden van het lijden en de cirkelgang van leven en dood. Wij zijn vrij als alle bewustzijnsstaten met haat of begeerte of onwetendheid geëlimineerd zijn. Verlichte personen produceren geen karma meer.
We hebben het inzicht nodig dat het gebruik van onheilzame bewustzijnsstaten niet nodig is. Een rustige geest is ervoor nodig, wilskracht om discipline op te brengen, discipline om concentratie te verkrijgen, concentratie om ongebroken aandacht (mindfulness) te kunnen richten op alle afzonderlijke bewustzijnsstaten, om ze te doorgronden en zuiveren van reacties.
Als je doet wat heilzaam is, leidt de bewustzijnsinhoud je naar vrijheid en vermindering van lijden. Onheilzame handelingen leiden naar hechting, versterken het lijden en produceren nieuw lijden in de toekomst. Ethisch juist gedrag is dus in de boeddhistische filosofie een noodzakelijke voorwaarde voor zuivering en verlichting. Hoe zit dat bij de christelijke ethiek?
Ethiek en Thomas van Aquino
Nu kun je ethiek, de leer van het moreel juist handelen, tegenwoordig bij ons niet meer losdenken van Kant. Onze cultuur is doordrongen van zijn ethiek. De maatschappelijke discussies over normen en waarden worden steeds hierdoor aangestuurd.
Tegenwoordig formuleren we de taak van de ethiek als de taak om criteria vast te stellen om te kunnen beoordelen of een handeling juist of onjuist is, en om de motieven en consequenties van deze handeling te kunnen evalueren. En dan gaat het vooral om maatschappelijk handelen. Dat er nog een andere wijze van ethiek benaderen is ga ik nu uiteenzetten. Het gaat dan ook om een ethiek die niet gebaseerd is op het evalueren van handelen en het beargumenteren van de juiste handeling. Het gaat nu om een ethiek van het ontwikkelen van voelen en ervaren, het ontwikkelen van een moraliteit van het lichaam, van de spontane reacties – helemaal in de lijn van Thomas van Aquino en de Abhidhamma.
Het westerse idee dat je mag denken en voelen wat je wilt, zolang je maar niet handelt naar je gedachte en gevoel sluit helemaal aan bij de opvatting dat ethiek handelen volgens criteria is. Het is een rede die gedrag zou voorschrijven waar wij ons met onze wilskracht aan zouden moeten en kunnen houden.
Ik zal nu verder ingaan op de ethiek, en starten met het verschil tussen de ethiek van Kant en de deugdenethiek. Ik zet de deugdenleer van Thomas uiteen en leg lijnen naar de boeddhistische ethiek en boeddhistische deugden.
Kant (1724-1804) maakte een ethiek gebaseerd op plicht. Een goede daad voegt zich, volgens Kant naar een juiste morele regel, ongeacht wat de gevolgen of omstandigheden zijn. Weet je niet wat je moet doen, dan is er een stelregel. Stel jezelf de vraag of je van je handelen een algemene wet zou kunnen maken. Kun je er een algemene wet van maken, die dus door iedereen ongeacht zijn karakter en achtergrond uitgevoerd kan worden, dan is je handelen goed. Een simpel voorbeeld: ik heb er behoefte aan de belasting te ontduiken – is dat ethisch juist? Nee, want ik kan er geen algemene regel van maken – als iedereen de belasting zou ontduiken krijgt de overheid geen geld meer.
Het denken en de goede wil zijn dus de grondslag om te weten wat je moet doen. Aanvoelen heeft weinig waarde, en wat er innerlijk gebeurt bij een mens doet er allemaal niet toe.
Wat met de verlichting vaarwel gezegd is, door Kant niet meer in zijn ethiek betrokken is, en in de tijd van Thomas nog volop leefde is het idee dat de kosmos niet onverschillig staat tegenover de mens. De natuur heeft een doelgerichtheid in zich. Dat doel is 'geluk' en de deugd is de belangrijkste manier waarop dat doel wordt bereikt. De deugdenethiek, die van voor de verlichting is, is gebaseerd op de natuur zelf, op hoe de mens in elkaar zit en wat zijn innerlijk streven is.
Aan de boeddhistische filosofie ligt een soortgelijke basis ten grondslag. Ieder mens is gericht op geluk, zegt de Boeddha, alleen zetten wij de verkeerde middelen daar voor in. Begeerte, haat en onwetendheid veroorzaken alle psychische lijden. Maar de boeddhanatuur is in ieder mens aanwezig, en het hele leven is erop ingericht om bevrijd te worden door juist en vaardig handelen.
De deugdenleer is dus de ethiek van voor de verlichting, ze is door Aristoteles neergezet en door Thomas in zijn kielzog uitgewerkt.
Ze gaat uit van het vermogen van ieder mens om zelf een inschatting te maken, en de ethiek te belichamen. Mensen kunnen zich zo ontwikkelen dat hun denken en voelen fijngevoeliger en moreler worden. De deugdenethiek schrijft geen gedrag voor maar doet aanbevelingen voor een houding en een levenswijze, die ieder mens zelf moet ontwikkelen. De deugdenethiek geeft ook een antwoord op al die vragen die niet zozeer maatschappelijk effect hebben maar vooral levensvragen zijn. En dan gaat het om vragen hoe om te gaan met lijden en sterven, met de mogelijkheden en beperkingen van mijn alledag. Het is dus veelomvattender dan een ethiek die uitgaat van maatschappelijk handelen.
In de deugdenethiek ligt een link met de boeddhistische psychologie, waar geen wetten worden voorgeschreven maar waar aangemoedigd wordt zelf te ontdekken wat waar is en heilzaam en deze deugden te beoefenen en belichamen en ons leven de moeite waar te maken.
De deugdenethiek dus.
De leer van de passies
Ik ga een nieuwe begrip introduceren om uiteindelijk bij de deugden uit te komen. Het gaat om het begrip passie dat door Thomas in zijn passieleer wordt uiteengezet.
De passies zijn kortweg wat wij emoties noemen maar ze omvatten net wat meer. De passies zijn ook de neigingen, de reacties van het lichaam op een object – dat is dus emotie en neiging ineen. Het is het reactieve gedrag dat zich onmiddellijk aandient bij een emotie. Dat is bij de mens principieel hetzelfde als bij de dieren. Wat verschilt is dat mens rede en wil heeft en daarmee kan inwerken op de passies. Nu moet je de rede bij Thomas niet zozeer zien als ratio, zoals wij die sinds de Verlichting kennen, het redenerend denken. De rede is bij Thomas breder dan het redenerend denken. Het is het verstandelijk vermogen, het vermogen om God te kennen en het vermogen te doorzien wat goed is, wat mooi en waar is. Spiritualiteit en geestvermogen zijn nog niet gescheiden bij Thomas, zoals ook niet bij de boeddhistische filosofie en psychologie.
Er zijn twee soorten passies bij de mens zegt Thomas: begeerte, de neiging naar het object toe, en agressie, de neiging ervan af. Dat herkennen we van de Abhidhamma, het gevoel van aantrekking of afstoting, terwijl bij de Abhidhamma ook de neutrale neiging uiterst belangrijk is. Deze neiging komt bij Thomas niet voor.
Thomas noemt de passies nuttig voor het in stand houden van het leven, dat is het dierlijk aspect. Wat hij daarbovenop doet, en dat is interessant: hij concludeert dat de drang van mensen en dieren samenvalt met de ervaring van een goed of een kwaad. Dat is dan in eerste instantie van een lichamelijk goed of kwaad, maar bij de mens, dankzij de rede en de wil is dat ook een drang naar het geestelijk goede. Nut en goed vallen dus samen. De mens is van nature een moreel wezen, het moreel goede is ook het enige echt nuttige voor de mens. De passies staan zo ten dienste van de wording van de zedelijke persoon.
Passies zijn niet moreel, ze zijn eenvoudig bewegingen van het niet rationele streven, en dus niet moreel goed en ook niet moreel fout. Dit staat in tegenstelling tot die filosofen (zoals de Stoicijnen) die de passies, de emoties, vereenzelvigden met iedere beweging die niet gecontroleerd wordt door de wil. Emoties zijn geen verstoringen van de ziel. Ze hoeven niet uitgeschakeld te worden door de wil om een ethisch juist leven te leiden. Volgens Thomas draagt de passie al een zekere aanleg tot vervolmaking in zich. Het gaat er dus niet om de eigen zintuiglijke dynamiek van de passie te elimineren maar om de passie op te nemen en met de rede samen te brengen. De passie komt daarin tot rust.
De passie bestaat dus uit de emotie en de neiging die ermee gepaard gaat. Met neiging bedoel ik de spontane menselijke reactie, het moment dat direct volgt op een emotie, voordat mensen gaan handelen. Meestal volgen mensen die neiging. Maar dat hoeft niet. Hier ligt het menselijk aangrijpingspunt waarin we anders zijn dan dieren. Hoe snel het ook voorbij is, dat moment van bewustzijn is het aangrijpingspunt voor beïnvloeding.
Thomas vat het proces min of meer samen door te zeggen: de passie is een reactie op de inschatting die ik maak van een situatie en de rede is betrokken bij het maken van deze inschatting. Door de inschatting is de passie doordringbaar voor de rede, voor het verstandelijk vermogen dus, het vermogen om God te kennen en te doorzien wat goed is, mooi en waar. De inschatting, het moment na de eerste aandoening en vóór het handelen is het aangrijpingspunt voor verandering.
De Abhidhamma is hier iets preciezer dan Thomas en zegt dat het om onderscheiden bewustzijnsmomenten gaat:
Een voorbeeld, beetje triviaal maar het helpt om het te verduidelijken:
Ik sta in de schuur, het is een beetje donker en ik neem een kronkelig geel iets waar in de hoek van de schuur. Dat is het eerste: het waarnemen. Dan is er een gevoel van afstoting –en onmiddellijk volgt de gedachte: dat is een heel gevaarlijke slang. Vervolgens is er de emotie van schrik en angst. Dan is er de neiging weg te vluchten en ik handel: ik ren weg en ik gil.
Volgens de Abhidhamma is er altijd deze volgorde van zaken – de handeling volgt de emotionele neiging, de emotie volgt op de gedachte, de gedachte volgt op de ervaring van afstoting of aantrekking die weer volgt op de waarneming.
Je kunt dus bij het handelen ingrijpen, zoals de Kantiaanse ethiek aangeeft. Dat is hier het meest grove moment. In het voorbeeld: ik kan mezelf tegenhouden te gillen maar ik ren wel weg.
Eerder in het proces kun je bij de emotie ingrijpen, dat is ook nog tamelijk grof. Je kunt de emotie trachten te beïnvloeden. In het voorbeeld: ik haal diep adem en verwerk de schrik voor ik handelen ga en besluit tot een andere handeling: ik sta stil en sluip zachtjes achteruit weg.
Nog vaardiger is het de gedachte aan te vatten die de emotie oproept. Als je je bewust bent van de gedachte dan neutraliseert dat onheilzame gedachten en dat maakt dat een onheilzame emotie niet opkomt. In het voorbeeld: ik besef dat gevaarlijke slangen bijna niet voorkomen in Nederland en besluit eerst nog eens goed te kijken.
Nog eerder ligt het bewustzijn van de reactie op aantrekking of afstoting. Maak je dat bewust door, zonder de rest van de kettingreacties te laten ontstaan, bijvoorbeeld tijdens meditatie – dan brand je de kamma weg voordat hij tot nieuwe reacties en patronen leidt.
In het voorbeeld: ik doorvoel de afstotende kracht en herken hem als een oude angst van toen ik nog in Afrika was en een gele slang ben tegengekomen die heel gevaarlijk was. Ik zie nu dat het de tuinslang is en niet een giftige slang.
Dit uitgebreide voorbeeld geeft aan dat je eerder in de trits kunt ingrijpen als je bewustzijn eerder bij je innerlijke reacties aanwezig is. Je kunt dan drama’s voorkomen, actie-reactiepatronen doorbreken en zorgen dat niet de wereld door jouw gedrag wordt opgezadeld met nieuw drama.
Terug naar Thomas:
Passies (emoties met erbij horende neigingen) zijn dus volgens Thomas amorele bewegingen van het zintuiglijk streefvermogen die - zoals hij dat noemt - vragen om ordening van de rede. Zo worden ze ethisch goed. En als de passie in overeenstemming is met de rede dan zorgt ze voor een deugdzaam leven.
Thomas ziet twee mogelijkheden waarop de passie de rede kan volgen:
Samenvattend in andere woorden. Het verschil tussen de ethiek van Kant, waar met wilskracht een ethische norm wordt gevolgd en het beoefenen van de deugd is deze:
- De wilskrachtige doet desnoods met bloedend hart wat zijn verstand hem voorschrijft. Hij onderwerpt zich aan de algemene wet.
- Maar de mens die de deugd beoefent gaat een ontwikkeling waardoor er uiteindelijk geen emoties en neigingen meer opkomen die in strijd zijn met de rede.
De wilskracht biedt weerstand biedt aan de bekoring hier en nu en de deugd matigt de drift.
De wilskracht richt zich op de bestaande passie, reageert als het ware reactief op wat zich aandient. De deugd richt zich op de passie in haar ontstaan, kijkt naar de toekomst, naar de mogelijkheid die deze mens heeft om zichzelf te worden.
De deugdenleer van Thomas van Aquino
Een deugd is een goede gewoonte die je jezelf aanleert. Een deugd verwerf je, herhaal je, versterk je en maak je je zo eigen. Omdat het een karaktertrek wordt, maakt ze dat je als vanzelf kiest voor het goede, spontaan. De deugd is niet de middenweg tussen extremen. Een deugd is dus bijvoorbeeld niet het midden tussen een beetje dapper zijn en heel erg dapper zijn, maar het is het midden tussen lafheid en overmoedigheid. Er is dus geen absoluut midden, en er zijn dus ook geen algemene wetten te maken (Kant), maar de deugdvolle handeling is op de situatie afgestemd en verschilt dus per persoon en per situatie.
Je kunt alleen deugden bezitten als je je eigen gevoelsleven aanvaardt, hoe lastig ook, en je leven richt op een uiteindelijk doel, het geluk of het goede. De deugdzame mens laat zich trekken door haar doeleinden en idealen.
Thomas van Aquino noemt als de hoofddeugden: rechtvaardigheid, praktische wijsheid ofwel verstandigheid, moed en matigheid. Naast deze vier hoofddeugden zoals die ook al bij Aristoteles terug te vinden zijn, plaatst Thomas van Aquino nog drie christelijke deugden, namelijk die van geloof, hoop en liefde.
De hoofddeugden heten de kardinale deugden. Ze zijn zo belangrijk omdat ze in elke andere deugd verondersteld worden. Geen deugd bestaat zonder dat het deze kenmerken: rechtvaardigheid, praktische wijsheid, moed en matigheid, in zich bevat.
Een voorbeeld. De deugd gulheid. Wie op onrechtvaardige wijze gul zou zijn of er de verkeerde suggesties mee wekt, is niet echt gul. Wie geen maat weet te houden in zijn gulheid kan binnenkort niets meer geven. Wie niet de moed heeft om ook gul te zijn als dat minder applaus oplevert of als het gevaar oplevert, die bezit ook niet echt de deugd van de gulheid. Kardinale deugden komen dus voor in elke huis-, tuin en keukendeugd.
Dan het laatste over de hoofddeugden: ze versterken de menselijke gerichtheid op het goede.
- Volgens Thomas werkt de rechtvaardigheid in de wil – het richt de wil op hetgeen rechtvaardig is om te doen, het juiste
- De verstandigheid of praktische wijsheid werkt in de rede – maakt de rede praktisch werkzaam in het leven
- De moed of de kracht werkt in het strijdend vermogen – het geeft ons kracht om het goede te doen en niet weg te duiken als er gevaar dreigt
- En de matigheid werkt in het begerend vermogen – het maakt dat we niet langer begeren wat niet gepast is en niet heilzaam
Zo worden de verschillende vermogens in ons ingezet voor het doel een goed, gelukkig leven te leiden en bij te dragen aan een goed en gelukkig leven voor anderen.
Zelfkennis is bij Thomas een ethisch begrip, zelfkennis is nodig om een goed mens te zijn. Het mens-zijn is een opdracht. De ontdekking van wat je bent, is tevens de ontdekking van wat je moet zijn en kunt worden.
We kunnen ontdekken of we de deugden bezitten. Wezenskennnis van de deugd gaat daaraan vooraf. Bijv: je weet wat rechtvaardigheid is, dat is wezenskennis. Je hebt erover gelezen, je kunt het herkennen. Als ik dan naar mijn eigen handelen kijk, kan ik ervaren dat ik zelf rechtvaardig handel (in Abhidhamma zouden we zeggen: ik zie dat ik handel met juiste kennis). Bovendien neem ik waar dat ik met een innerlijke spontaniteit rechtvaardig handel - in Abhidhamma zouden we zeggen, ik handel zonder aansporing. En als ik bovendien daar genoegen in neem - in Abhidhamma zouden we constateren: met plezierig gevoel, dan ervaar ik mede de volmaaktheid van mijn ziel die mij tot rechtvaardigheid aanzet. Ik bezit de rechtvaardigheid als gewoonte, als deugd, zegt Thomas.
Zie hoe dicht dit tegen de Abhidhamma aanligt. Door de boeddhistische leer constateer je: er is juist inzicht, zonder aansporing, met een positief gevoel – dit is een heilzame vorm van bewustzijn die geen negatief karma veroorzaakt.
Je kunt dus als mens steeds zuiverder zien wat je als mens kan zijn, en niet in het algemeen als een norm waar je aan moet voldoen, maar juist als deze mens die ik ben met mijn mogelijkheden. De meest ultieme zelfverwerkelijking van de mens ligt bij Thomas natuurlijk op het vlak van de kennis – anders zou hij geen filosoof zijn. De meest ultieme zelfverwerke-lijking is die van de kennis van de geest als geest, wat bij Thomas ook altijd Godskennis is.
Ook dit sluit perfect aan bij de Ahidhamma, waar de uiteindelijke zelfkennis de kennis is van de geest, het bewustzijn van zichzelf.
De boeddhistische deugden
De boeddhistische deugden worden de paramita’s genoemd. De term paramita wordt op verschillende manieren vertaald. Ze worden de perfecties genoemd of ook wel de vaardige middelen, de kernvaardigheden. Maar we kunnen ze met evenveel recht de deugden noemen.
In de Mahayana traditie, waar de zen onder valt, worden er 6 perfecties genoemd. In de Theravadatraditie gaat het om 10 perfecties. De eerste vijf zijn gelijk:
Naast deze paramita’s kennen we in het boeddhisme ook de vier hartkwaliteiten, kenmerken van bevrijding, kenmerken van verlichting de zogenaamde brahmavihara:
- metta - liefdevolle vriendelijkheid
- karuna – mededogen, compassie
- mudita - medevreugde
- upekka - gelijkmoedigheid.
De eerste en laatste: liefdevolle vriendelijkheid en gelijkmoedigheid komen voor in het rijtje van paramita’s uit de Theravada.
Ze zijn tegengiften tegen 4 vergiften:
Ze zijn vooral resultanten, ze resulteren als deugden die ontstaan als je alle vergiften hebt uitgezuiverd. Je kunt ze bijna niet rechtstreeks nastreven. Dit is wellicht nog een verschil met de deugdenethiek. In het boeddhisme beseffen we dat we niet te veel ons best moeten doen om de deugden te praktiseren. Onderkennen wanneer je het niet deugdzaam bent en voelt is een kwaliteit op zich. Het uitzuiveren van niet deugdzame gevoelens door ze op te branden met aandacht en aanwezigheid, is een heilzaam proces in meditatie. Als je de perfecties niet forceert, maar er wel op gericht blijft, verschijnen ze uiteindelijk als resultaat. Als een genade zou ik bijna zeggen.
Tot zover mijn verhaal over de christelijke deugdenleer en de boeddhistische benadering.
Er is veel gelijkenis tussen de deugden en de paramita’s, veel overeenkomst tussen de deugdenleer en de Abhidhamma, de boeddhistische wijze van inoefenen van heilzaam leven.
De kennis van de deugden, het mediteren om te onderscheiden wat er zich in de eigen geest afspeelt, de Abhidhamma die helpt om te analyseren, herkennen en benoemen, en de dagelijkse praktijk om de perfecties in te oefenen daar waar het lastig wordt – dat maakt zowel de christelijke als de boeddhistische filosofie tot een levensfilosofie.
Veel succes ermee!